De Deutsche Werkbund toonde in een eerste grote tentoonstelling te Keulen in 1914 zijn ideeën en doelen. Op een groot terrein aan de Rijn werden een 50-tal voorbeeldgebouwen opgericht, om de bezoekers de moderne vormgeving te leren kennen. De algemene indruk was er een van een vereenvoudigd neoclassicisme. Voor de ‘fabriek’ kreeg eerst Hans Poelzig de opdracht, maar deze trok zich terug. De constructie was al 1913 voor een bouwvaktentoonstelling in Leipzig gebruikt, maar Gropius en Meyer konden de buitenkant nog vormgeven. Het geheel bestond uit een afzonderlijk kantoorgebouw en de eigenlijke fabriek, die op een binnenkoer met zijdelings overdekte stukken bijeenkwamen. Aan de zijkant van het complex stond het glaspaviljoen van de Deutzer Gasmotorenfabrik, ook van Gropius. De symmetrie en het expressief gebruik van baksteen en glas verwijst naar de turbinefabriek van Behrens, in wiens bureau Gropius van 1907 tot 1910 assistent en opzichter was. Anderzijds kon men constateren dat Gropius het werk van Frank Lloyd Wright bestudeerd had, dat in 1910 voor het eerst in Duitsland was gepubliceerd. Dit werk had invloed op talloze jonge architecten, vooral door de kubische opbouw, het gebruik van verschillende materialen en de met gevoel uitgevoerde verdelingen. Het kantoorgebouw was exemplarisch. De twee pyloonachtige uitbouwen met bovenaan een rondlopende glas partij en een overstekend dak komen duidelijk van structuren zoals bij het Robie huis van Wright. De nieuwe machine-esthetica is te zien bij de glaspartijen van de spiltrappen in de voorgevel, die doorlopen over de hele verdieping van de binnengevel. Waar bij de Fagusfabriek de indruk subtiel, maar uiteindelijk radicaler was, beklemtoonde Gropius hier de monumentale representatie veel nadrukkelijker. De belangrijke vernieuwende opvatting van de ruimte zit bij Gropius in het tot uitdrukking brengen van de afzonderlijke delen: inkom, circulatie, rijen van ramen. Met een lift was het dakterras bereikbaar, een daktuin met plaats voor te dansen.