De Deutsche Werkbund was een organisatie die in 1907 in München opgericht werd door twaalf kunstenaars en architecten, waaronder Muthesius, Behrens, Hoffmann, Olbrich, Neumann, Van de Velde en Riemerschmid en twaalf ambachtsondernemingen – waaronder de Wiener Werkstätte. Hermann Muthesius was de geestelijke vader. Ze streefden naar een verbetering van het kunstnijverheidsonderwijs en een kwaliteitsverhoging van de gebruiksartikelen om op hetzelfde peil te komen als Engeland en de Verenigde Staten. De Deutsche Werkbund had een open houding ten opzichte van de machine. Het was de bedoeling hechtere banden te smeden tussen de kunstenaars en de industrie. Ook was er aanvankelijk geen esthetische richting bepaald. Toen Muthesius in 1911 wel een ideaal formuleerde, ontstonden er twee richtingen binnen de beweging. De hoofdoprichter formuleerde als ideaal dat de productie moest gestandaardiseerd worden (Typiserung) en dat een product zijn schoonheid moest ontlenen aan zijn abstracte vorm. Henry Van de Velde, Gropius en Taut pleitten voor het individualisme van de kunstenaar (Kunstwollen). Dit conflict, dat bekend werd als de ‘Werkbundstreit’, leidde bijna tot de opheffing van de vereniging. De grote behoefte aan gebruiksgoederen na W.O. I deed Gropius inzien dat standaardisering en industriële productie noodzakelijk waren en zo werd dit de richting van de Werkbund. Het Jahrbuch van 1913 toont graansilo’s als ‘voorboden van een komende monumentale stijl’ bij een artikel van Gropius over de ontwikkeling van de moderne industriële bouwkunst en dat van 1914 toont bruggen, locomotieven, auto’s en passagiersboten bij artikels van Gropius en Neumann. De Werkbund werd opgeheven in 1934.
De foto’s van graansilo’s, auto’s, vliegtuigen en boten als voorbeelden voor de moderne architectuur werden veel bekender door de artikels van Le Corbusier in het tijdschrift l’Esprit Nouveau (1920-21), die in 1922 samengebracht werden in een boek.