In het huis Peeters is de living dubbelhoog. Beneden is ze met een doorgang verbonden met de eethoek en boven met een balustrade met het bureau, bereikbaar met een zichtbare trap (zie foto’s interieur). Dit blog gaat over dergelijke ruimtelijke oplossingen, meestal duplexen genoemd, die beneden en boven een andere functie hebben. We bespreken hier niet de anderhalf hoge kamers, zoals de living van de villa Müller van Loos, de duplexen die boven enkel aansluiten op een overloop, zoals de zithoek van de villa Cavrois van Mallet-Stevens en de oplossingen met een trap in de living, heel gebruikelijk in de Arts and Crafts.
Reeds in de middeleeuwen leenden hoge kamers zich tot duplexen. In de Great Hall van Penshurst Place uit 1341 werd in de 16de eeuw de Minstrel’s Gallery ingebouwd met eronder, gedeeltelijk ruim-telijk afgescheiden van de hall, een doorgang.
De insteekkamer in het huis Bonck in Hoorn uit 1624 heeft een totaal ander karakter. De oppervlakte van de onderste laag is behouden en boven is de ruimte verkleind door een kamer, die opgehangen is aan de houten plafondbalken.
Vanaf 1920 was Le Corbusier de voorvechter van duplexen, die zich uitermate leenden tot de wisselende zichten bij de promenade architecturale. In het eerste deel van het boek œuvre complète schrijft hij, naast de plannen van de eerste versie van la maison Citrohan: ‘Nous mangions dans un petit restaurant de cochers, du centre de Paris; il y a le bar (le zinc), la cuisine au fond; une soupente coupe en deux la hauteur du local; le devanture ouvre sur la rue.’ Het café-restaurant was Le Mauroy in de rue Godot-de-Maury 32, tegenover het huis waar Ozenfant woonde. Het restaurant bestond tot in de late jaren 1970 en Charles Jencks drukte in zijn boek over Le Corbusier er een interieurfoto van af.
Op een perspectiefschets in Vers une architecture zien we de meest courante oplossing voor een duplex in een woning: in het hoog deel is de zithoek en in het laag deel, in dezelfde ruimte, is de eethoek gesitueerd, met erboven een boudoir, dat toegang geeft tot de slaapkamer.
Le Corbusier kon de duplex voor het eerst in 1923 realiseren in de woning voor La Roche. De ruimte van drie lagen hoog is een hal, met trappen, een loopbrug en bijruimtes zoals een bibliotheek, en was vooral bedoeld om de bezoeker te imponeren en hem de schilderijenverzameling van de eigenaar te tonen.
De duplex in het pavillon de l’esprit nouveau op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1925 maakte indruk op veel bezoekers, waaronder de 17-jarige Gaston Eysselinck. Alhoewel het als een voorbeeld van een duplexappartement in een woonblok bedoeld was, kon het ook gelezen worden als een woning. Kenmerkend voor Le Corbusier was het raam dat de volledige hoogte van twee lagen en de volledige breedte van de kamer omspande.
Een soortgelijke oplossing gebruikte Le Corbusier voor één van de twee woningen op de Weissenhoftentoonstelling te Stuttgart van 1927, waarop Eysselinck zich inspireerde voor de woning Peeters.
Ook Paul-Amaury gebruikte in 1935 een dergelijk plan voor zijn eigen woning in Brussel. Hij nam ook het dubbelhoog raam over. De korte afstand tussen de balustrade van de bibliotheek en het raam en de duidelijke aanwezige verdreven trap in het midden van de woning Ieidt tot een andere ruimtelijke en functionele werking dan bij de twee eerder vernoemde woningen.
In de woning Cook uit 1926 ontwikkelde Le Corbusier de kleinere ruimtes van de eethoek beneden en het bureau boven niet in de lengterichting van de zithoek, maar ernaast.
Een hoek van muziekkamer in een woning in Brno uit 1928 van architect Bohuslav Fuchs is op de begane grond uitgewerkt met een zithoek en een eethoek en op de verdieping met een bibliotheek en een overloop.
Een dergelijke oplossing, teruggebracht tot de essentie, vinden we bij de woning voor de schilder Lenglet van Louis Herman De Koninck uit 1926: boven een L-vormige ruimte van drie vierkanten met atelier en bibliotheek en beneden een enkel vierkant met living.